zondag 28 februari 2010

Lentemaan

Het is vandaag weer volle maan. Tijd voor een nieuw blog thema.

Ook al is het vandaag een regenachtige, winderige dag, het meest geschikte thema lijkt toch de Lente. Ze is er nog niet. Maar juist daarom vind ik haar interessant. De narcis die bijna uit de knop is. Ik zie het geel al verschijnen in de tot nu toe groene knop. De vogels die je opeens weer hoort, zelfs door het gieren van de wind heen. De lucht die zachter aanvoelt. Deze tijd voelt als een soort magische tussenfase. Waarin heel langzaam de lente intreedt en de winter verdwijnt.

En niet alleen buiten. Ook binnen. Ik zit nu tussen de dozen. Want ik ben begonnen aan de Grote Opruiming. Ik heb mijn bed verplaatst en probeer orde te scheppen in mijn dichtgegroeide bureauhoek.

Het is niet makkelijk, opruimen, schoonmaken. Ook al zit ik nu prinsheerlijk vanaf mijn net verplaatste bed uit te kijken over de tuin, ik had mijn kleine schrijftafeltje en mijn altaar daarvoor moeten verplaatsten. En dat stootte op weerstand. Weerstand om mijn orde te veranderen. Om bestaande patronen te doorbreken. Toch roept mijn hele kamer erom. Stof mij! Herschik mij! Laat de lente naar binnen!

En deze 40 daagse vasttijd voor Pasen lijkt me een geschikte tijd om te gaan opruimen. Om me te ontdoen van troep die ik al lang niet meer nodig heb. Maar daar zit ik nu: in de tussenfase. Waarin er alleen nog maar de aankondiging van een verse kamer, een gele narcis, is. Maar de takken zijn nog kaal. En het stormt. Toch zit ze in de lucht. De lente. En deze maan ga ik haar volgen. Naar buiten en naar binnen.

Treinen

Vrijdag zat ik een groot deel van de dag in de trein. Op en neer naar mijn familie in het Noorden. Ik vind dat niet erg. Ik houd van de trein. Het is als een twee-urig kado aan mezelf. Tijd voor mezelf - tijd om op mijn kleine laptopje mijn verhalen na te lezen, tijd om eindelijk aan dat nieuwe boek te beginnen.
Maar de heenweg zat niet mee. De trein was overvol en stopte in Hoogeveen wegens een aanrijding, waardoor ik opeens op een winderig station stond zonder aansluiting. En zonder tijd voor mezelf. Ik had nog geen woord gelezen.
Ik had mijn hoop op de terugreis gezet. Maar de trein van Groningen naar Utrecht zat ook vol. Er was nog een plekje vrij naast een jongen met een enorme rugzak. Zuchtend tilde hij de rugzak van de stoel toen ik vroeg of ik daar mocht zitten.
'Ik moet er eerst wat uitpakken hoor,' zei hij, terwijl hij tergend langzaam de rits opendeed. Ik stond midden in het gangpad en had een hele rij achter me. Ik had het irritant gevonden als hij niet precies dezelfde laptop en hetzelfde boek als dat ik in mijn tas had zitten, tevoorschijn haalde.
'We zitten wel op een lijn,' zei ik, toen we allebei onze zwarte Eee-pc's opensloegen. Hij lachte. We waren stilzwijgende reisgenoten. Met de tijd voor onszelf.
Terwijl we geconcentreerd aan het werk waren, was de jongen achter ons luidruchtig aan het bellen.
'Gijs jongen! Wat heb ik je lang niet gesproken. Ja, ik was mijn telefoonlijst aan het doorspitten, en ik dacht goh, hoe zou het toch met Gijs zijn!'
De jongen vertelde dat hij in een financiele crisis zat en daarom weer thuis woonde en nu op en neer reisde. Dat hij niet meer bij zijn voetbalteam zat en nu 12 kilo was aangekomen. Dat hij een nieuwe breedbeeld tv had.
Mijn buurman en ik gniffelden. Terwijl de vrouw aan de overkant volgens mij klaar was om in een woede uit te barsten.
'En nu is hij nog maar bij de G' zei mijn buurman , terwijl hij niet opkeek van zijn scherm.
En inderdaad. Daarna kwam Hans. 'Jongen, hoe is het in Hengelooooooo.'
En toen Jan. 'OOOOO man ik ben zo gestresst.'

Toen hij bij de K was aangekomen, sloegen wij onze laptop dicht en begonnen we allebei aan de Millenium Trilogie van Stieg Larsson. Ik zat aan het begin van het eerste deel, mijn buurman halverwege het tweede deel.
Ik zuchtte blijkbaar vrij luid, want het was helemaal niet zo spannend als mijn vriendinnen hadden beloofd.
"Doorzetten, hoor," zei mijn buurman, waarvan ik nu zag dat hij stekels had.
"Het wordt echt spannend, ik zit er nu helemaal in."
En dat hielp. Ik dook weer in mijn boek terwijl onze achterbuurman eindelijk klaar was met bellen en studeerde. Zijn tentamen was maandag en hij was nog laaaang niet klaar.

Ik hou van de trein.

woensdag 17 februari 2010

Mos in de duinen

Gisteren had ik een gesprek met een van de zusters. Ik had haar gevraagd naar de relatie tussen God en Kunst. Het Liobaklooster is namelijk een erg creatieve gemeenschap. De zuster weven, batikken, kleien, schilderen en bewerken hout. Zij leven van de opbrengsten van hun, prachtige, religieuze kunstproducten, zoals priestergewaden.

De zuster zei:'Als je aan god denkt, zie je mooie dingen. Als je God in je hart draagt, maak je dus als vanzelf mooie dingen. Dat doe ik niet. Dat gebeurt omdat ik God bij me draag. Elke keer als ik een schaal maak, plaats ik het in gedachten in het licht van God. Hij laat me zien waar ik nog aan moet werken, of wat al goed is.'

We hadden het ook over duisternis. Ik begon me te storen aan al die psalmen, die vaak nogal haatdragend zijn en de vijanden en heidenen het slechtste toewensen.
Dit zei de zuster daar onder andere op:
'Ten eerste zingen we dat om te zien uit welke traditie Jezus kwam. Op deze oude psalmen zijn later zijn vredige woorden gebaseerd. Maar ik zing ze vooral om te onthouden dat God niet alleen maar licht is, maar ook duisternis. En ik dus ook. Ik zing ze om mijn duistere kant te erkennen.'

Dus. Duisternis. En licht. God als duisternis erkennen, en mooie dingen maken omdat je niet anders kan als je aan god denkt. Bijna te tegenstrijdig.

Maar s middags liep ik door de duinen. In duisternis. Want ik was om allerlei futiele redenen in woede gevangen. Maar toen zag ik dat groene mos. Het oplichtende groene mos, met verfijnde takjes, midden in de grijze duinenzee. Op dat zachte bedje viel ik op mijn knieƫn. En ik bad: laat mij kiezen voor het licht.

Want daar gaat het om, zei de zuster: Dat we kunnen kiezen. Anders is het geen echte liefde. Liefde is een keuze.

Daar, op dat moment, koos ik voor het groene mos.
Als je aan God denkt, zie je mooie dingen.

zondag 14 februari 2010

Herschep mijn hart

Twee mooie zinnen die ze hier zingen:

'Heer, herschep mijn hart, heradem mijn verstand.'

'Zoals de hand speelt door de snaren van de citer en de snaren zingen,
zo zingen al mijn ledematen, verstild door het licht van de Heer.'

vrijdag 12 februari 2010

Menselijke god

Vanmorgen om 9 uur was er de eucharistieviering. Er was een pater aanwezig, die blijkbaar niet zo vaak de dienst leidde bij de nonnen, want het ging wat hakkelig en onwennig. Des te beter. Want in de haperingen tussen alle geformaliseerde handelingen en gebeden, kwam opeens de mens achter de zuster vandaan.

Ik snap weinig van wat er allemaal tijdens zo'n dienst gebeurt, dat moet ik zeggen. Maar dit was wat ik dacht te zien: De pater dacht dat de zusters het gebed van de dag zouden opzeggen, zij dachten dat hij dat zou doen. Na een korte, wat ongemakkelijke stilte nam een van de zusters het woord.
'Ik bid voor mijn ernstig zieke vader,'slik. 'Waar we vandaag een beslissing over moeten nemen,' schraap.
Baf, dat kwam binnen.
Het kwam veel harder binnen dan alle Eer zij geprezens en Vrede voor allens. Vooral omdat ze het in alle oprechtheid zei. Met een traan in haar stem.
Zij was een mens. Een dochter. Je vergeet het bijna als je de zusters alleen maar in hun witte gewaden tijdens de dienst ziet. Dan zijn het net engelen.
Maar nee, zij zijn vrouwen, met vaders, die ziek kunnen worden, en dat doet pijn, of je nu zuster bent of niet.
En vreemd genoeg kwam juist door deze menselijkheid God tot leven. Door het menselijk lijden. En het menselijk samenzijn. En de menselijke wens naar verlossing (of in mijn taal: verlichting).
God was daar. Zij depte de tranen van de zuster. Ik zag het.

donderdag 11 februari 2010

Scholastica

Op dit moment verblijf ik voor een dikke week in het Liobaklooster bij Egmond Binnen.
Ik schrijf, wandel (naar de zee dus) en vier met de zestien, veelal vrij oude zusters de vijf diensten per dag mee. In een simpele stenen kapel, met een groot groen/geel raam, zingen zij, op erg hoge toon, psalmen en gebeden.

Het voelt intiem om er bij te mogen zijn. Meestal deert het me daarom niet dat ik eigenlijk niets van de gereciteerde teksten snap. Maar gisteren was ik verward. Ze zongen: "Eerst heb ik het u gevraagd, maar u hebt niet naar mij willen luisteren. Toen vroeg ik het mijn heer en hij heeft mij verhoord." Eh, wie vroeg wie wat?

Toen er 's avonds ook nog een stuk of tien Benidictijnen broeders in zwarte gewaden op bezoek kwamen, fluisterde ik aan mijn buurgast: 'Wat is er aan de hand?'
'Het is een feestdag. 10 februari is de dag van Scholastica,' zei ze.
Scholiwattes?
Google bracht uitkomst. (Toch handig zo'n laptop.)Een prachtig verhaal.

Scholastica was, naar verluidt, de tweelingzuster van Benedictus. Zij stelde al eerder dan haar heilige broer haar leven ten dienste van God. Zij verbleef in een klooster, dichtbij het zijne. Af en toe aten ze samen in een tussenliggende herberg. Heel de avond loofden zij god.
'Ach broer, blijf toch wat langer, dan kunnen we nog verder praten,' vroeg Scholastica haar geliefde broer.
'Nee zuster,' zei hij streng, 'dat kan niet. Ik moet me aan de regels houden en overnachten in mijn eigen kloostercel.'
Waarop Scholastica haar handen samenvouwden om stilletjes haar verzoek, om wat langer het haar broer te kunnen doorbrengen, aan God te richten.
Vanuit de heldere hemel pakten zich plots donkere donderwolken samen en brak er noodweer uit. Benedictus kon nu niet uitreizen en sprak de hele nacht met zijn zuster over religieuze geschriften.
Hij sprak en geloofde vooral vanuit het hart. Zij, zoals haar naam al zegt, was meer op de heldere geest en structuur gericht. Behalve deze gedenkwaardige avond, waarin zij haar hart vol broederliefde liet spreken en Benedictus eigenlijk zijn regels wilde volgen. Zo leerden zij elkaar de juiste balans te houden tussen geest en hart.

Drie dagen later, op 10 februari, zag hij haar, door zijn raam, als witte duif naar de hemel opstijgen. Zij was in gods glorie opgegaan.

HIer in Egmond, bleven de broeders bij de zusters eten. Achter de dichte deuren, dus ik heb het niet gezien. Maar ik zie ze daar zitten, als Benedictus en Scholastica, praten en giebelen. Want giebelen deden de oude broeders zelfs in de kerkbanken.

Ik bad en zong in de avond weer met ze mee. Het voelde in evenwicht. De zusters in hun lichte gewaden, de broeders in hun zwarte. Hart en geest. Geest en hart. Zij kwamen deze avond samen.
10 februari. Een feestdag om niet te vergeten.

woensdag 10 februari 2010

De zee

Vandaag vond ik haar wel!
Een stenen weg, dwars door de duinen, leidde mij doelgericht naar de zee.

En daar was ze. Dramatisch. Donker. En licht.

dinsdag 9 februari 2010

Schrijven langs de kust

Ik liep net door de duinen. Ik wist dat ergens ten westen van mij de zee was. Maar ik zag haar niet. Ik verdwaalde door de bossen en duinen. Ik rook haar wel en hoorde haar af en toe. Maar ik kwam er maar niet aan.

Zo schrijf ik de laatste tijd ook. Verdwalend. Struinend door de duinen aan de kust van wat ik eigenlijk zeggen wil. Ik hoor iets fluisteren, ik kan het bijna ruiken. Maar ik vind de juiste woorden nog niet. Toch weet ik dat dat wat ik eigenlijk schrijven wil, net ten westen van me ligt.

Ik moet eerst de omgeving verkennen. Net zoals in Granada. Ik was al vier dagen in de stad voordat ik het toonaangevende fort Al Hambra inging. Ik had haar van alle kanten gezien. Vanaf het terras aan de rivier keek ik op tegen het zomerpaleis. Van het klooster op Monte Christo keek ik tegen de donkere kantelen aan. Vanaf de olijfvelden zag ik haar silhouet tegen de sneeuwbergen.

Maar pas op de maandag zag ik de uitbundige versiering aan de binnenkant, de fonteinen en de tuinen. Toch voelde het gebouw als een bekende, omdat ik zo lang rondom haar had gezworven. Haar geheimen waren nu aan mij besteed. Vielen op hun plaats. Omdat ik heel langzaam dichterbij was gekomen.

Zo schrijf ik mezelf ook heel langzaam naar de zee. Want na mijn wandeling van vandaag, geloof ik dat mijn verhalen eigenlijk over de zee gaan. Maar zeker weten doe ik het niet. Ik moet eerst nog een paar keer verdwalen.

zondag 7 februari 2010

Laatste kwartier

En nu ik toch al meer dan een maand vooral over de maan lijk te schrijven, maak ik het rondje ook af. Vrijdag was het Laatste kwartier. Ik reis mee met de afnemende maan. En dat betekent vooral vertragen. Uitrusten.
Ik ben op ons schip de Marius. We liggen in Franeker, maar daar merk ik weinig van. We komen namelijk niet uit het donkere ruim. De hele dag zitten we voor de houtkachel en drinken thee en juttersbitter. Ik lig in de bedstee en lees het nieuwe boek 'Toewijding' van Elisabeth Gilbert, die ze (alweer) speciaal voor mij heeft geschreven. Ik zit aan de grofhouten tafel een beetje te schrijven over een afnemende maan. Maar veel nieuwe woorden geeft deze maan niet. Ze is van de stilte. Van de stilte tussen de volle en de nieuwe maan. Van de tijd waarin de maan zichzelf terugtrekt in de duisternis. En ik ook. In het donkere stalen universum van de Marius, met slechts het flikkerende licht van de petroleumlampen en de laatste maan.

zaterdag 6 februari 2010

Zacht reizen

In Granada sliepen wij bij een vriendin. Omdat zij niet genoeg bedden had, sliepen steeds twee van ons clubje van vijf op de grond. De laatste nachten was ik dat.
Ook al heb ik erg vaak gekampeerd en op matjes geslapen - deze vloer leek keihard. Ik werd ‘s nachts beurs wakker, met stijve heupen. Midden in de tweede nacht werd ik er zo boos van dat ik stond te stampen op de grond en omstandig mijn bedje verschoof in de hoop dat de tegelvloer een meter verderop zachter zou aanvoelen. Dat was natuurlijk niet zo.
Eenmaal weer terug op mijn mat bezonk de frustratie een beetje en bedacht ik me dat het weinig zin had om zelf net zo hard te worden als de vloer. Dat ik er beter in kon oefenen om zelf zachter te worden, in plaats van de vloer proberen zacht te stampen.

De gedachte dat de hardheid niet in de vloer zit, maar in mezelf, bleef de volgende dag bij me. En dat de hardheid dus ook niet in de veel te vroege ochtend zat, maar in mijn beleving.
‘Dit is voorlopig de laatste keer dat ik door Granada loop,’ zei ik tegen mezelf, terwijl ik voorovergebogen met mijn zware rugzak de heuvel van het Al Baicin opklom.
Mijn blik verzachtte. Ik zoomde in. En de knalgele broek, die op het dak van het knalwitte huis tegen een knalblauwe ochtendhemel hing te drogen, kwam knallend naar binnen. Aanwezig.

Ik kon zelfs lachen en mijn schouders ophalen, in plaats van ze te verkrampen, toen we een gehuurde auto om allerlei administratieve kwesties toch niet mee kregen.
We ademden diep in en reisden verder op onze eigen opblaasbare vliegende tapijten
naar de kust. We hadden helemaal geen auto nodig, de Spaanse bussen reden op onze wenken.

Eenmaal aan de kust, landde ik onverwacht hard op het zwarte kiezelstrand. De hoge witte flats leken te lelijk en te aanwezig om bij te ontspannen. Mijn zachte zwembadjes liepen leeg.
Maar daar was de zee. De deinende Middelandse zee. Als er iets is dat mij verzacht, dan zijn het wel brekende golven, frisse wind en de zoute zon. De golven sloegen naar binnen en namen alle kiezels met mee. Ik viel in slaap alsof ik op een zandstrand lag. Eindelijk.