donderdag 6 februari 2014

Schrijvend de wacht houden

Met mijn voeten rustend op een krukje schrijf ik. Mijn bolle buik steekt boven de tafel uit. Dit is de eerste week waarin ik voel: aha, dit is dus verlof. Alles is geregeld. De kinderkamer is gebouwd, de rompertjes liggen klaar, de omzetbelasting is ingediend. En nu kan ik wachten.

Maar wachten is niet niets doen. Ik wacht niet, ik houd de wacht.

De wacht houden. Dat heb ik veel gedaan in mijn carrière als stuurvrouw. En een groot deel van mijn nieuwe boek gaat over deze wachten.
Vier uur op, acht uur af. Ik sta op het achterdek, of in het stuurhuis, zet koersen uit, kijk of er koerskruisers zijn en stel de zeilen. Ik houd een logboek bij, luister naar weerberichten en zet koffie of thee.
In slaap vallen kan niet. Elk moment kan er iets gebeuren. En vooral in de rustige wachten, waarin de wind stabiel is en de zee rustig, is dat lastig.
Je moet daarvoor in een bepaalde toestand komen. Want als ik onrustig over het dek heen en weer blijf lopen, houd ik het niet vol. En als ik zwaar en moe aan het roer zit, duurt vier uur erg lang. Een alerte rust, dat is nodig.
Met mijn ene hand op het roer en in mijn andere hand een kop warme thee. Starend naar de horizon, de sterren, het kompas. Het schip steeds beter voelend. Op den duur weet ik niet meer of ik het schip stuur of het schip mij.

Zo zit ik nu in mijn kamer. Ik weet niet wie de touwtjes in handen heeft. Ik, het kindje in mijn buik of moeder natuur. Een hand op mijn buik, kopje thee erbij en zinken in een alerte rust.

En dan helpt schrijven. Als ik ga zitten schrijven, dan loop ik niet onrustig door mijn kamer, bladerend in mijn agenda. Nog twee dagen. Dan ben ik 40 weken. 8 februari. Nog 48 uur. En als ik ga zitten schrijven, dan val ik ook niet in een slaap waar ik nog moeier uit wakker word.

Achter mijn computer en mijn schrift houd ik de wacht. Ik voel haar schoppelen in mijn buikzee. En ik schrijf nieuwe scenes voor mijn boek. Ik vind inconsequenties in het verhaal. Haal taalfouten weg. Verander namen. Dingen waar ik normaal te veel haast voor heb. Want dan wil ik snel snel, dat boek moet af. Nu heb ik alle tijd. Want ik heb geen idee hoelang deze wacht gaat duren. Ik heb geen strakke deadline. Het kan 8 februari zijn, maar ook de veertiende. Daardoor is er opeens een ander tijdsbesef. Eentje die vraagt om overgave. Eentje die vraagt om een alerte rust – een toestand waarin ik deze tijdloze wacht (vol)houden kan.

Heel zorgvuldig scan ik mijn verhaal, zoals ik tijdens mijn wachten de zee scande.
En ik wacht totdat zij komt, op haar eigen tijd.