dinsdag 30 november 2010

Kalme overwinning

So they call me a winner...

Ik heb het gehaald. 57 000 woorden heb ik geschreven deze maand.
Nee, de eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik er waarschijnlijk maar 37000 heb geschreven. Ik had er al 20.000.

Maar dat doet er niet toe. Ik ben een winnaar.
'Maar wat win je dan?' vragen mensen mij.'Publicatie?'

Ik win niets. Zelfs niemand leest mijn 57 000 woorden. Alleen de computer telt ze. En schreeuwt dan via mijn luidsprekers: YOU'RE A WINNER!

Geen winnaar van eeuwige roem, geen winnaar van erkenning als schrijver, geen winnaar van ook maar een klein inhoudelijk compliment.

Ik ben alleen voor mezelf een winnaar. Zonder publiek, zonder lezers.

En dat is genoeg. Maar ik sta niet te juichen en te applaudiseren. Het is een rustige victorie. Toen ik gisteren een einde had geschreven aan dit verhaal waar ik al jaren mee bezig ben, voelde ik me behalve uitgeput, vooral kalm. Net als het hoofdpersonage. Kalm konden wij zeggen: klaar.

Ik ging naar de Walvis en dronk een gluhwein. Het was al donker, buiten raasde een ijzige oostenwind. Groene en rode lichtjes knipperden op de waddenzee, de lichtbundel van de brandaris gleed over het groene strand. Ik zag mijn eigen spiegelbeeld in het raam van de serre. Ik proostte met mezelf op mezelf.

maandag 29 november 2010

De laatste sprint

Het einde van de nanowrimo is in zicht.

Dit weekend schrijf ik op Terschelling. Ik wandel, schrijf, wandel.Ik heb de 50.000 woorden al gehaald. Maar het boek is nog niet af.Voor 1 december moet ik een einde aan het verhaal zien te breien. Ik heb vandaag nog en morgen.
Het is makkelijk om steeds maar weer nieuwe scenes te schrijven.
Het is moeilijk om het verhaal af te ronden. De stenge deadline helpt. Anders was ik nog maanden, wellicht jaren, om dat einde heen aan het dralen.

Ik schrijf sneller dan ik kan denken. Het einde schrijft zichzelf. Ik heb geen idee of dit wat is. Maar op dit moment heb ik weinig meer in te brengen. Wil ik dit boek in twee dagen afronden, dan moet ik dat verhaal de ruimte geven zichzelf rond te schrijven. En moet ik een stapje terug doen. Wat ik moet doen is schrijven. Vol passie. En vol verbazing kijken naar de woorden die op mijn beeldscherm verschijnen. Niet denken: deze kant moet het niet op! Daar heb ik geen tijd voor. Doorschrijven. Af en toe even wandelen om bij te komen. En dan weer dat vagevuur van woorden in duiken.


Ik ga expres op de zijkant van de dijk lopen. Ik kan heel goed schuin lopen met mijn nieuwe kisten. Elke voet past precies binnen de achthoekige dijkstenen. Beneden aan de dijk liggen donkere bruine ijsschotsen. Ze zijn door het slik gehaald. Zelfs het ijs ruikt hier naar modder.
Ik denk weer aan Amsterdam. Daar was geen modder, geen garnalenstank.
‘Aan de Amsterdamse grachten,’ zing ik, en ik dans over de zijkant van de dijk. Ik stamp met mijn te grote schoenen met stalen neuzen op de stenen.
Boven mijn hoofd komt een grote groep ganzen uit het noorden aanvliegen. Ze komen uit Siberie. Hun gegak voert mee met de noordoosten wind. Huntje kijkt omhoog en blaft een keer. Vermoeid. De ganzen landen op het wad. Het gegak waait weg met de wind.
Dan blijft Huntje stil staan. Abrupt. Hij kijkt me met zijn donkerbruine ogen aan. Hij lijkt iets te willen zeggen.
‘Wat is er dan hondje?’ vraag ik. ‘Wil je ook dansen?’
Hij blijft zo triest kijken.
‘Zullen we maar terug?’
Ik aai hem over zijn kop. Tussen zijn ogen een zwarte vlek.
Dan zakt hij door zijn poten.

vrijdag 12 november 2010

Tegenwind

Vandaag schrijf ik op locatie. Aan de zee. De branding is hoog. Grote koppen breken. Ik heb een gloeihoofd van de zon. En de wind. Voorovergebogen. Lopen. Schrijven.
Schuine letters. Schuimkoppen. Doorlopen, doorschrijven.
Nu in de luwte van een strandtent. Witte leren stoelen, paarse kaarsen, een kerstkrans van witte schelpen.
De lucht betrekt. Ik schrijf. Langzaam. De vaart is er uit. Maar toch - de woorden blijven komen. Alleen nu bedachtzamer. Ik typ niet meer in het wilde weg. Ik leid mezelf ergens heen. Naar een plot. Naar een conflict. Naar een thema.
Het kost moeite. Het liefst wil ik gedachtenloos schrijven. Ja, dan kom ik wel aan de 50 000 woorden. Maar of het dan af is? En rond? Kleine lijntjes weef ik door het verhaal. Lijntjes waar ik een einde aan kan knopen.

Voor nu - een sint maarten scene.

Het regent en stormt. Onze lampions slingeren in de wind. Gelukkig hebben we een elektrisch lichtje en geen kaarsje. Aan de andere kant van de straat loopt Anita met haar in de brand gevlogen lampion.
Voor ons lopen twee jongens met een olielamp. Ze gaan alleen naar de deuren waarvan ze zeker weten dat ze er geld krijgen, en geen snoep. Met de kragen van hun spijkerjasjes hoog opgetrokken en de kleppen van hun pet naar beneden getrokken staan ze voor de deur van de fietsenmaker. Het lijken het net bankovervallers. Wij lopen snel een paar deuren verder. We horen ze achter ons zingen, schreeuwen eigenlijk, in een rap tempo:

‘Sint Martinus Bisschop
met sien hooge houd op
met sien laange slipjas aan
daar komt Sint Martinus aan.’

Binnen een halve minuut zijn ze klaar. Als we de hoek omgaan, zie ik ze staan. Ze steken hun lantaarns naar voren alsof het geweren zijn. ‘Je geld of je leven.’

donderdag 11 november 2010

Land

Een week later. En het blijkt toch niet zo simpel te zijn. Een boek in een maand schrijven.

Dat inzicht blijken meer mensen te hebben die meedoen aan de NaNoWriMo. Vandaag vond ik een peptalk in mijn inbox, waarin stond dat ik de moed niet moest opgeven. De tweede week staat als de moeilijkste week bekend. 'It tests us, asking, "You don't really need to write this novel right now, do you?'

Ook ik werd uitgedaagd om te stoppen. Ik was in een scene beland, waar ik liever niet wilde zijn. Een scene op land. Als ik over de zee schrijf, komen mijn woorden er als een denderende herfststorm uit. Maar op land hebben mijn woorden weerstand. Als ik dat dorp in moet, dan stokken mijn zinnen. Woorden ondervinden wrijving op klei.

De tweede week brengt me naar een laag in het verhaal waar ik al tijden om heen schrijf. Maar nu dit boek in een maand af moet zijn, moet ik met de billen bloot. Moet ik dat kleine kamertje met die tiran in. Moet ik vechten, zwijgen, liegen. Er moeten dingen mis gaan. Schuren. Want dat geeft een verhaal vooruitgang.

Ik doe de was, ik geef les, ik bel - en schrijf steeds minder.

Maar er ontstaat ook langzaam een inzicht. Dat ik dat land nodig heb. Een verhaal vol water, wordt een saai, kabbelend, tja waterig, verhaal.
Mijn woorden hebben land nodig - waarop ze breken kunnen. Zodat mijn verhaal branding krijgt. Rollende golven, brekende koppen.

Daarom zit ik hier nog steeds - met twee voeten op de aarde - midden in de nacht- te schrijven. De tweede week is een test. En ik zal 'm doorstaan.

vrijdag 5 november 2010

Simpel

Ik ben nu vijf dagen met de NaNoWriMo bezig en het is een stuk rustiger dan ik dacht. Als ik elke dag anderhalf a twee uur schrijf, dan heb ik na een maand de gewenste 50 000 woorden op papier.

Ik schrijf 's ochtends van tien tot twaalf. Voordat ik aan mijn andere schrijf-, regel- en computerwerk begin. De e-mail vraagt wel wat aandacht van te voren, maar dan zet ik voor anderhalf uur alles opzij en reis af naar het wad.

En in een middag kan ik eigenlijk net zoveel ander werk verrichten als wat ik normaal op een dag deed. Raar, maar waar. Er passen gewoon meer woorden in een dag.

Zo kan het dus ook. Niet eindeloos staren in mijn agenda wanneer ik een hele dag, een weekend of een week kan schrijven. Maar gewoon standaard, heel trouw, elke dag een paar uur.

Waarom heb ik dat niet eerder gedaan? Omdat ik bang was. Bang voor de enorme fantasie die vrij komt als ik ga schrijven. Bang voor mijn eigen verhalen, die achteraf vaak een diepere betekenis blijken te hebben. Bang misschien ook wel dat ik die schrijfstem niet meer kon vinden.

Maar niets van dat alles. De wereld op papier overdondert niet en verdwijnt ook niet. Ze wacht gewoon heel geduldig tot ik haar weer betreed. En de rest van mijn leven blijft gewoon doorgaan. Zo simpel. Een boek schrijven in een maand. Veel makkelijker dan geen boek schrijven, of af en toe een boek schrijven, of dromen van een boek schrijven.

Een fragment.Flessenpost.

'Ik knoop het touwtje los en rol de brief open. Het voelt als een heel officieel moment. Alsof ik een voordracht ga geven. Even voel ik me net zo belangrijk als de garnalenkoningin in Zoutkamp. Elk jaar, met Pinksteren, wordt een van de meiden in het dorp aangewezen als garnalenkoningin. Het zijn altijd de mooiste meiden. Ze worden dan in een kar, versierd met netten, door het dorp gereden. Vorig jaar was het Jolanda, die in de supermarkt werkt. In haar omhoog gestoken haar had ze een zilveren kroontje. Bij de haven, vanuit een troon, las zij de troonrede voor. Net zoals ik nu de brief openrol, rolde zij een groot document open. Voor een keer waren alle vissers in het dorp stil.'

dinsdag 2 november 2010

Een boek in een maand

November wordt een gekkenhuis. Ik doe mee aan de NANOWRIMO.

De wat? De National Novel Writing Month. Nanowrimo is een Amerikaans initiaief dat mensen aanspoort om binnen een maand een roman te schrijven. Crazyness? Yes.

50 000 woorden in een maand. 175 pagina's. Gemiddeld 1667 woorden per dag.

Nee, ze worden niet goed die pagina's. Maar dat hoeft ook niet. Het streven van de nanowrimo is kwantiteit, niet kwaliteit.

Is dat erg? Nee. Want vaak komt de kwaliteit gedurende het proces.
Daarom zeg ik ook vaak bij mijn workshops: wat we hier maken hoeft niet goed te zijn.(Het mag wel!)Dat is schrijversblokkade nummer 1: dat we denken dat alles wat we schrijven meteen goed moet zijn.

Dus daarom de Nanowrimo. Een wel heel radicale manier om af te rekenen met perfectionisme. En met uitstelgedrag.

Ik werk al een aantal jaar aan mijn huidige boek. Die tijd had ik ook nodig. Om de juiste stijl, het juiste perspectief te vinden. Ik denk dat ik ze nu heb gevonden (maar zeker weten doe je het nooit) en ben nu klaar voor een lange sprint.

Het idee dat er wereldwijd 156,415 mensen meeschrijven helpt!

En wat ik dan schrijf? Dat zal ik deze maand beetje bij beetje vertellen.
Een eerste tipje van de sluier:

Oranje vlammen flikkeren op het zwarte staal. Teer, petroleum, zout.
De koude huid van het schip tegen mijn warme huid. Watergeklots, gelispel, geklets. Sjoefff, snel, gaan we, snel, sjoefff. Mijn handje op het vochtige staal. Gesloten ogen. Snellllll, fluister ik zonder mijn mond open doen. Sjoefffff, snellllller.
Ik doezel in. Golven, schommelende petroleumlamp, een klapperend zwaard. Mama kookt, Huntje slaapt bij de kachel. Papa is op dek. Snelllll, breek, breek, breek.
Breeeeeeeeek, fluister ik terug. Niemand hoort me. Alleen de zee.