maandag 28 november 2011

Transitie 4 - Onpersoonlijk?

Lelijk woord
Het woord transitie roept niet bij iedereen inspiratie op. Als ik mensen vertel over de transitie-workshop die ik ga geven, kijken ze me wat vervreemd, soms zelfs bijna angstig aan. Transitie? Wat is dat voor eng, droog, abstract begrip? Dat kan niet over mij gaan, zie ik ze denken. Daar kan ik niet over schrijven.

Of zoals een vriendin na lezing van mijn blog zei: ik vind transitie maar een lelijk woord.

Het woord transitie roept veel verschillende associaties op. Enerzijds denk ik, zoals in mijn blogs te lezen valt, aan mist, uiterwaarden, ochtenden en onderweg zijn. Maar ik krijg ook de associatie met collegezalen en mijn studie Sociale Geografie. Oftewel met de wetenschap.

Wetenschap
Dat is niet vreemd als je de definitie van transitie op Wikipedia leest.

Transitie is een structurele verandering die het resultaat is van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld techniek, cultuur, instituties, economie en natuur en milieu.

Bij transitie hoor je dus niet te denken aan ontwaken en persoonlijk ontwikkelen, maar aan steenkool, aardgas en demografie.

Want dit zijn bekende transities:
De transitie van steenkool naar aardgas als belangrijkste energiedrager. De overgang van een industriële economie naar een diensteneconomie. En de demografische transitie van een hoog naar een laag sterfte- en geboortecijfer in West-Europa.

We zitten nu ook in een transitie. In die van de kapitalistische economie zoals we die nu kennen naar een meer duurzame maatschappij.

Transities maken we samen
Maar wat hebben die transities met mij te maken? Hoe kan je over transitie schrijven zonder dat het een sociaalgeografische of economische scriptie wordt?

Wel, na een tijdje denken en schrijven, kwam ik tot de volgende conclusie: elke maatschappelijke transitie begint bij een persoonlijke transitie.

Kijk maar op wikipedia, daar zeggen ze:

Transities duren vaak lang, tot zelfs meerdere generaties en vergen de steun en inzet van bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en burgers, als onderdelen van maatschappelijke netwerken.

Een transitie is dus iets dat we met z’n allen maken. Het is iets dat vanuit maatschappelijke netwerken bewerkstelligd wordt. En tegenwoordig doen we ook aan ‘transitie-management.‘ We sturen de transities. Transitie is niet alleen iets dat je overkomt, je maakt het. Samen.

Transitie begint bij jezelf
Elke transitie begint bij een veranderend, persoonlijk verlangen. De overgang naar een duurzame wereld begint met de behoefte van de mens om duurzamer met zichzelf om te gaan. Om gezonder te eten, bewuster te leven, groener te wonen.

Een maatschappelijke transitie is afhankelijk van persoonlijke transitie. Het klinkt misschien wat afgezaagd, maar het is wel waar: als ik beter in mijn vel zit, doe wat ik moet doen, dan ziet de wereld er ook beter uit.

En omgekeerd zijn persoonlijke transitie ook afhankelijk van maatschappelijke en economische transities.
De tijd, de economie, het landschap waarin we leven, beïnvloedt onze innerlijke wereld.

Dat zijn die op elkaar inwerkende en versterkende krachten. En daardoor wordt een transitie een structurele verandering. Het is een overgang waarbij iedereen betrokken is. Een verandering die niet over een nacht ijs gaat. Omdat iedereen zowel zijn persoonlijke als maatschappelijke systeem moet aanpassen op de nieuwe tijd. Je schakelt niet zomaar over op aardgas.

Binnen en buiten
Transitie is dus zowel een persoonlijk als een wetenschappelijk begrip. Een woord dat als een spiegel tussen binnenwereld en buitenwereld fungeert. Het gaat over mij in de wereld en de wereld in mij.

Transitie is die grens. Wederom. Tussen innerlijke verandering en maatschappelijke ontwikkeling. Tussen creatief, persoonlijk schrijven en wetenschappelijk analyseren. Tussen mist en steenkool. Het is schrijven over een lelijk woord in mooie zinnen.

dinsdag 22 november 2011

Transitie 3 Ochtendmist

Transitie is ontwaken.

Thee heb ik nodig. En een schrift. Schrijven om te landen in de dag.
Om nog even te blijven hangen op die grens. Die maffe transitie van slapen naar waken.Mijn ochtendpagina’s zijn elke dag weer een verslag van deze transitietijd.
Eerst schrijf ik over mijn dromen. Dan over het uitzicht vanuit mijn atelier.
Mist. Mist. Mist. En dan langzaam wordt de daggeest wakker.
Wat ga ik vandaag doen?
O ja, me zorgen maken.
Stuk voor stuk worden de stemmen wakker.
Wat moet ik doen? Wat moet ik niet vergeten? Hoe moet ik zijn?
Transitie over. Terug in de kraakheldere dag.

Maar morgenochtend ben ik er weer. Op die vage tussengrens.
Het duurt steeds langer. Ik schrijf steeds meer pagina’s in de schemer.
Het is lekker. Om er nog niet helemaal bij te zijn.
Bijna alsof ik dan meer Ik ben dan overdag.
Een deel dat ik overdag vergeet, is in de ochtend nog wakker.
De nachtheks. De donkere schrijfster. De droomster.
In de transitiefase ben ik de nacht en de dag.

Mist helpt daarbij. Ze houdt de wereld klein.
Zo kan je de hele dag in een transitiefase blijven.
Net niet wakker worden.Niet verder kunnen kijken dan de bomen op het fort.
Geen rivier te zien. Geen brug te zien. Geen kerktorens aan de horizon.
Ik hoor wel veel meer.Ganzen, treinen, dauw die in het water druppelt

Ik ga met andere zintuigen kijken. Niet alleen met mijn ogen.
Dat gebeurt als je in transitie bent.
Dan kijk je met je oren. Met je vingers.
Dan zie je dingen alsof je ze voelt.
Een droomwereld. In de mist. De hele dag in de schemer lopen.
Even niet vooruit kijken. Maar hier blijven. Er bestaat immers niets anders.

Omsloten door transitie. Tussen bunkers, bomen.
Schrijvend. Elke druppel. Elk geluid.
De nachtleeuw brult. Ze blijft nog even wakker.

zondag 20 november 2011

Transitie 2 - Uiterwaarden van tijd

Ik fiets op mijn vouwfietsje over de dijk. Het duurt een kwartier voordat ik van het station bij mijn atelier ben. Dit is mijn dagelijkse transitietijd.

Die heb ik nodig. Want ik kom niet zomaar aan. Ik zit met mijn hoofd nog half in de stad, de polders links en de rivier rechts zie ik nauwelijks. Ik fiets letterlijk en figuurlijk door de uiterwaarden van transitie.

De uiterwaard is geen rivier, maar ook geen dijk of weiland. Het is er iets tussen in. Het is een overgangsgebied tussen water en land. Zonder dijk of rivier zou het niet bestaan. Het bestaat bij de gratie van twee verschillende krachten.

Een transitie is vaak ingeklemd tussen twee velden. Het is de tijd en ruimte tussen mijn boshuis en mijn rivieratelier. Tussen mijn huidige werkelijkheid en mijn toekomst. Tussen de dag en de nacht, de herfst en de winter.

En toch zijn de uiterwaarden een gebied op zichzelf. Je herkent het. Het heeft zijn eigen kenmerken. Er groeit riet, er landen ganzen, het is vochtig. Er varen geen schepen zoals op de rivier en er staan geen boerderijen zoals in de weilanden.

Een leraar van een kunstacademie zei ooit: ’Je hebt nooit twee, maar altijd drie dingen. Het is niet enkel het een of het ander - een wit vel of een zwart vlak - er is altijd een transitie tussen die twee uitersten. En dat is een gebied op zichzelf.’

Transitie is niet alleen een tussengebied. Het is iets op zichzelf staands.

Ik ben geneigd om dit tussengebied slechts als een vervelend obstakel te zien. Die dijk, die reis duurt me te lang. Ik wil opschieten.

Maar als ik door de uiterwaarden fiets, zie ik letterlijk de pracht en kracht van een transitiegebied. Zie ik hoe vol leven dit gebied is. Vogels fourageren in de stille plassen. Langharige koeien grazen op het hoge sappige gras. Dit is een rijk gebied.

Vandaag heb ik er uren doorheen gelopen. Haiku’s geschreven. Meerkoeten bekeken. Er lag rust in dit gebied. En dat gebeurde op het moment dat ik het echt als een plek ervoer en niet als een tussenzone. Toen arriveerde ik in het hier en nu. Ik kwam nergens vandaan, ik ging nergens heen. Ik was daar. In transitie.

Toen kon ik de uiterwaarden ook beter zien. En ik zag dat een transitiegebied zich kenmerkt door een bepaalde ongrijpbaarheid. Ik krijg de schoonheid van dit gebied bijvoorbeeld net niet op de foto. Net zoals het me ook niet lukt om de schemer echt vast te leggen. Net zoals ik het gevoel heb dat de maand november me door de vingers glipt. Het heeft iets onbestendigs. Er zijn geen borden, geen boeien, geen duidelijke grenzen in een transitiegebied.

Misschien word ik daarom zo zenuwachtig van transitie, door dat ondefinieerbare. In de uiterwaarden weet je niet waar je heen gaat. Vanaf de uiterwaarden zie je die weilanden achter de dijk namelijk niet. Terwijl je in de chaos van de uiterwaarden vertoeft, kan je je niet voorstellen dat er net achter de horizon orde schuilt.

Transitie vraagt om overgave. Om niet te denken in afkomst en doel. Maar in onderweg zijn. Om gewoon over die dijk te fietsen, zonder weer naar huis te willen, zonder er al te willen zijn. Maar om gewoon over die dijk te fietsen.

Dit is de kunst - om te leven op die grens. De grens van weten en niet weten. Van vertrekken en aankomen. Op de grens van dag en nacht. Daar op dat dunne randje, in die uiterwaarden van de tijd, in dat schemergebied van de rivier - daar ligt een flinterdun bewustzijn. Als je daarin durft te staan. Vanuit daar durft te leven. Zonder te weten waar je vandaan komt of heen gaat. Dan ben je er. Nu. Hier.

zaterdag 12 november 2011

Transitie is niet leuk

Transitie. Of ik daar niet over wil schrijven. Dat vroeg de kunstwerkgroep van Werk aan het Spoel. Ja hoor, zei ik, in-te-res-sant. Maar eigenlijk had ik geen idee wat het woord echt betekent. Maar deze week heb ik het woord aan den lijve ondervonden.

En nu weet ik dit: transitie is niet leuk.
Want transitie betekent voor mij in eerste instantie ziek zijn.

De afgelopen week ben ik überhaupt niet in Culemborg geweest. Want ik lag door de griep geveld in bed. Een paar keer probeerde ik er uit te komen om op mijn vouwfietsje de afstand naar Culemborg te overbruggen. Maar voordat ik bij het station was, moest ik al afhaken. Ik was te ziek.

De hele week heb ik gedacht dat ik nu van alles miste. Het mooie weer bij de rivier, het boek dat eigenlijk geschreven moest worden, de bezoekers en dat woord Transitie dat in de uiterwaarden op mij lag te wachten.

Totdat ik besefte: dit IS transitie.

Het is niet de eerste keer. Dat ik aan het begin van een nieuw avontuur ziek word. Ik herinner me mijn eerste reis naar India. Tien dagen heb ik ijlend op bed gelegen. Meteen na aankomst was ik ziek geworden, van alle indrukken en bacteriën. Maar vooral ziek van de overgang. De abrupte overgang van het veilige Nederland naar het India met de duizenden donkere starende ogen. Ik had de transitieziekte.

Maar hoe ziek ik ook was, ik kon me er niet bij neer leggen. Na vier dagen zei ik tegen mijn reisgenote: morgen is het voorbij, laten we een treinkaartje gaan boeken. En met mijn ‘delhi-belly’ sleepte ik me naar het station - waar we uren zaten voordat we het boekingssysteem hadden doorgrond en een kaartje gekocht hadden; voor een trein die ik niet zou nemen. Omdat ik de volgende dag nog zieker was. Dit ritueel herhaalde zich drie maal. En elke keer stond de Indiase familie bij wie we logeerden hoofdschuddend toe te kijken. ‘Slow down,’ zeiden ze. ‘You can not run from India.’

Maar dat wilde ik wel. Run from India. In ieder geval wel uit dit met krottenwijken bezaaide Delhi. Maar India doen’t like runners. India vertraagt.

Maar niet alleen India vertraagt. Het is de transitie die vertraagt. Ik heb het daarna nog vaak meegemaakt. Op mijn reizen naar Granada, Hawaii, New Mexico en naar Noord Groningen en dus ook Culemborg - was ik de eerste week doodziek. En traag.
En keer op keer vond ik het verschrikkelijk. Ik wilde door. Door naar het avontuur waarvoor ik was gekomen.

Maar voordat ik op avontuur kan, moet ik dus door de transitietunnel. Eenmaal in die tunnel kan ik niet meer terug. Maar ook niet vooruit. Ik zit vast in een soort overgangsgebied tussen de oude en de nieuwe wereld. Zoals Joseph Campbell het noemt: je moet over een selectiedrempel heen.

Langzaam snap ik waar deze drempel voor dient. Het is alsof ik in deze zone weer ‘compleet’ word. Vooral als ik met het vliegtuig reis, komt enkel de helt van mij binnen een etmaal aan de andere kant van de wereld aan. Maar de andere helft is er nog lang niet. Tijdens de transitiefase sluit die tweede helft heel langzaam aan. Stukje bij beetje word ik weer een geheel.

Maar dat gebeurt dus ook als in naar Culemborg reis. Ik zit hier nu wel, in mijn nieuwe atelier, maar ik ben er nog niet helemaal. Een deel van mij ligt nog ziek op bed in Utrecht.

Het is een soort zielloos gevoel om niet compleet te zijn. Alsof er de hele tijd iets mist. Ik snotter en moet wennen aan de aan de kaalheid van de lege muren en het open fort.

Ik kan niets anders doen dan rustig ‘transeren’. Slenteren langs de Lek, thee drinken, tafels voor wandelaars buiten zetten met schrijfopdrachten. Op elke windrichting een.

Maar in de schemer gebeurde iets. Met elke tafel die ik weer naar binnen haalde, haalde ik ook een deeltje van mezelf naar binnen. Eerst vond ik mijn noordzijde bij de rivier, toen mijn oostelijke kant op de dijk, daarna een stukje zuid op de bunker en uiteindelijk vond ik mijn westelijke ik aan de rand van de boomgaard. Compleet.

Nu zit ik in het windstille centrum. Ik kom aan en zie al licht aan het einde van de tunnel. Een volle maan boven de Lek.

dinsdag 1 november 2011

Schrijven aan de Lek



Ik ben in transitie. Mijn spullen in dozen. Op naar het atelier aan de Lek, waar ik twee maanden zal gaan schrijven en doceren. Over transitie.

In november en december ben ik Writer in Residence bij Werk aan het Spoel, net buiten Culemborg aan de Lek.

Vandaag heb ik er mijn spullen naar toe gebracht. Het viel me meteen op dat de lucht aan de rivier anders is. Zachter, ruimtelijker, hoger. Ook het licht is anders. Daar heb ik nog geen woorden voor. Die ga ik in deze maanden zoeken.