dinsdag 3 september 2013
De achterdeur vinden
Poortwachters
Als we gaan schrijven of mediteren proberen we vaak via de voordeur naar binnen te gaan. We staan recht voor onze eigen voordeur en zeggen: ik wil inspiratie, ik wil rust, ik wil contact met mijn eigen binnenwereld, ik wil er graag in. We bellen aan bij onszelf, bij die strakke voordeur, met ons eigen naamplaatje. Strakke geraniums in bakken, een schoongeveegd stoepje.
Degene die opendoet is een poortwachter. Daarvan zijn er heel veel verschillende versies. De strenge criticus is een bekende. ‘Jij schrijven?’ zegt hij honend. ‘Maak me niet aan het lachen, ik weet toch dat je niet creatief bent?’
Soms doet ook de onzekere open. ’Schrijven, schrijven, nee ik denk dat je bij het verkeerde huis bent, daarvoor hebben wij geen talent in huis.’
Zo staan we daar op de drempel. Overrompeld door al die stemmen die in ons wakker worden als we verbinding met onszelf gaan maken.
Omgaan met poortwachters
En wat doe je dan? Ik heb verschillende dingen uitgeprobeerd.
Ik heb geprobeerd om die voordeur in te trappen, door toch te gaan schrijven, wat die stemmen ook zeiden. Maar erg ontspannen was ik niet. Met gebalde vuisten probeerde ik de poortwachters te bewijzen dat wat ik schreef, goed was, en dat ik verdomme het recht had om naar binnen te gaan.
Doodmoe werd ik ervan.
Ik heb geprobeerd om met ze in discussie te gaan. Maar ook al kan ik vrij goed rederenen en beargumenteren, deze stemmen zijn altijd sterker. Het is hun taak om het burcht te verdedigen tegen onveilige, ongewone invloeden en een pen, die alles eens nauwkeurig wil onderzoeken wat daar binnen gebeurt, wordt als uitermate onveilig ervaren.
Ik heb geduld geprobeerd, eindeloos mediterend op die stoep gezeten om te wachten tot die stemmen mij zouden vergeten. Ik kwam een beetje naar binnen met dit geduld. Maar verder dan de onpersoonlijke hal, met een kapstop met wat jassen, een paar schoenen eronder, en wat familiekiekjes aan de muur kwam ik niet. Als ik dan de woonkamer in probeerde te komen, begon iedereen weer te gillen.
Opgeven en de achterdeur vinden
Ik heb het een tijdje opgegeven. Met mediteren en met schrijven. Ik stopte met mijn journalistieke werk, moe van het gevecht om een goede schrijver te zijn. Ik stopte met de strenge retraites en het uit mijn hoofd leren van de tig wegen naar verlichting.
In dit luchtledige ontmoette ik twee nieuwe leraressen. Mijn meditatie-lerares Jaya die me aanmoedigde om te gaan liggen, te gaan ontspannen, om het gevecht met mezelf op te geven en te zien wat er dan gebeurde.
En ik ontmoette Natalie Goldberg via haar boek Wild Mind. Natalie Goldberg schrijft in haar boek over de wilde geest, waarin we luisteren naar onze eerste gedachten, naar die eerste rauwe ingevingen, en niet zozeer naar de tweede en derde en vierde gedachten. En die rauwe impulsen zijn wild. Zijn niet netjes gerangschikt in rijtjes. Zijn geen netjes aangelegde voortuinen, maar zijn overwoekerde achtertuinen. Met rommel in de tuin. Verroeste tafels, kapot speelgoed, halve herinneringen, niet helemaal kloppende anekdotes, vage voorgevoelens, en tegenstrijdige gedachten. Het is ons oerbrein, dat zich aan de achter/onderkant van ons hoofd bevindt. Onze oeringang. Al mediterend en schrijvend bracht ik steeds meer tijd door bij deze plek.
Ik vond mijn achterdeur, vooral door het schrijven en mediteren iets minder serieus te nemen. Door plezier en ontspanning toe te laten. Om niet langer te vechten met de poortwachters, maar op mijn rug te liggen en naar de dansende boomblaadjes te kijken. Door geen goed boek te willen schrijven, maar losse tien minuten opdrachten te doen met verrassende resultaten. Niet altijd goed, maar wel authentiek en echt.
De achterdeur is echter niet altijd makkelijk te vinden. Achterdeuren zijn alleen voor vrienden, je moet de weg kennen om ze te vinden. Ze lijken een beetje op de toegang van Lou Souleil. Een gietijzeren deur in een stenen muur, waarvan je niet eens zou vermoeden dat er een huis achter schuilgaat. Dan een lang pad, met uitzicht over daken, een bemost muurtje en een politiebureau met niets vermoedende poortwachters. Aan het einde weer een poortje weer een deur. Achterdeuren zijn niet zo direct als een voordeur. Ze zitten verstopt achter deuren, leiden door persoonlijke gebieden en soms smalle stegen.
Anderen binnen laten via de achterdeur
Karl Ove Knausgard, de Noorse schrijver van de bestsellers Vader, Zoon en Liefde, laat ons ook zijn leven binnen via de achterdeur. Hij schrijft precies op hoe zijn leven is. Alle onbenullige en genante details. Hij houdt ons geen strakke voordeur voor, nee hij laat precies zien hoe het is om een dominante vader en een emotionele vrouw te hebben en om een gesloten en sombere man te zijn.
En ook al looft de hele wereld hem nu, hij haatte het toen hij het opschreef. Hij haatte elk woord. ‘Is dit literatuur? Gewoon een beetje over mijn eigen leven schrijven?’ vroeg zijn poortwachter.
Maar hij had zichzelf voorgenomen om elke dag vijf pagina’s te schrijven, wat er ook uit kwam.
En die methode is een geweldige manier om de achterdeur te vinden. Gewoon met jezelf afspreken dat je elke dag gaat schrijven, onafhankelijk wat je poortwachter er van vindt.
En daarvoor hoef je geen hoogstandjes uit te voeren. Geen belangrijke literaire wetten te kennen. Je mag met half open ogen schrijven. Karl Ove schrijft: je stelt jezelf een doel, en dan schrijf je jezelf er slapend naar toe. Stephen King zegt: schrijven is een creatieve slaap.
Neem jezelf voor dat je gaat en blijft schrijven, wat de stemmen in je hoofd ook zeggen. En hang dan een beetje achterover, siësta-schrijven noem ik dat ook wel. Schrijf een beetje dommelend. Met half open ogen. Je werk hoeft niet goed te zijn, het hoeft nergens heen te gaan, vertrouw op wat komt.
Ga niet op zoek naar de inspiratie, maar zorg dat je zo ontspannen bent, dat de inspiratie jou kan vinden. Probeer geen goede schrijver, of iemand anders te zijn. Schrijf als jezelf. Weet wat werkt voor jou.
Maak van je troep antiek
Het helpt om aan een stuk door te schrijven. Dat is eng, want vaak raken we halverwege de controle kwijt, zeggen we dingen die we nog nooit aan iemand hebben verteld, komt er opeens een geheel onverwachte en soms wat genante herinnering op. Dat gebeurde mij ook vaak tijdens het schrijven mijn nieuwe boek ‘Op water drijf je.’ Pijnlijke herinneringen kwamen op. ‘Wil je dit delen met de buitenwereld? Is dat schrijven? Is dit goed?’ vroeg een poortwachter, die de achterdeur heeft kunnen vinden.
Maar toch ben ik doorgegaan, want ook al was het troep, het was wel mijn troep. Mijn achterdeur.
Ik ben het een beetje als een Franse brocante gaan zien. Als een rommelmarkt. Waar ik af en toe kom en denk: hemel wat een troep! Totdat ik de prijskaartjes zie. En dan weet, dit is geen troep, dit is antiek. Merk je eigen troep als antiek. Stal t uit. Verberg t niet. We hebben allemaal rommelige achterkanten. En daar zit het leven, daar zit het schrijven.
Vind je eigen achterdeur. Laat je niet afleiden door de poortwachters. Ontdek wat voor jou helpt. Neem het schrijven niet te serieus. En schrijf door je eigen troep heen. Zo vind je je eigen stem, je eigen verhaal, je eigen leven.
dinsdag 23 april 2013
Landen in je Lichaam

Vandaag, tijdens de yogales, gebeurde het weer.
Ik strekte mijn armen naar beide zijden uit, en plop, daar was India, heel levendig.
Ik hoorde de riksja's toeteren, kon de wierrook ruiken.
Elke keer als ik beweeg, ga ik op reis. Letterlijk.
Bij yogales, als ik mijn benen strek, zie ik steevast de beelden van Assighat in Varanasi voor me.
Als ik mijn rug strek, zit ik aan de Hawaiiaanse kust.
Bij dansles, als ik met mijn heupen wieg, wandel ik door Frankrijk.
Schotland, Parijs, de Veluwe.
Zodra ik in mijn lichaam land, komen er landen voorbij.
Dat gaat onbewust. Ik maak een beweging - en er flitst een herinnering, een beeld, een sfeer van een reis voorbij.
Sommige plekken komen vaker voorbij dan anderen.
De Ganges stroomt als eerste door mijn lijf. Ik hoef maar een beetje te landen in mijn lichaam om half in India te zijn.
Voor zover ik weet, is dat proces vrij willekeurig. Het is niet zo dat India in mijn benen zit, en Hawaii in mijn buik.
Nee, het gaat er meer om dat ik de bewegingen met aandacht maak.
Het gebeurt namelijk niet als ik gedachteloos de afwas doe of afwezig aan het joggen ben.
En het gebeurt ook niet als ik stil zit, zelfs niet in een aandachtige meditatie.
Het is een combinatie van aandacht en beweging.
En is dat ook niet precies wat schrijven is? Een combinatie van aandacht en beweging. Daarom komen er tijdens het schrijven dingen omhoog, die verborgen blijven als ik mijn handen niet over dat papier of toetsenbord laat bewegen. Schrijven is een dans, een fysieke oefening.
Als ik bewust yoga, dans of schrijf, verbind ik me met de aarde, en toont die aarde zich aan mij.
Toen ik vandaag in de lower facing dog stond, en ik de winkeltjes langs de Ganges voor me zag, besefte ik dat de wereld letterlijk aan mijn voeten ligt. Als ik land in mijn voeten, ben ik overal tegelijk. Dan sta ik niet alleen op de aarde, maar zit de aarde ook in mij.
Het is een mooie manier van reizen. Ik hoef nergens heen. Sterker nog, hoe meer ik echt hier ben, in mijn lijf, hoe groter de reikwijdte van mijn geest wordt.
Alsof de hele wereld in mijn ingewanden, spieren en cellen zit opgeslagen, en als ik beweeg, of schrijf, begint die aarde te draaien om de as van mijn lijf en pen.
zondag 14 april 2013
Schrijven; kinderlijk eenvoudig

Gisteren schreef ik met mijn huisgenootje van twee.
Ik schreef iets aan de keukentafel en zij riep:
Ik ook schrijven!
Dus kreeg ze pen en papier en begon ze te krassen, terwijl ze tevreden mompelde:
samen woorden maken
Juist, dacht ik. Dat is wat ik dagelijks doe. Samen woorden maken.
En eigenlijk maakt het niet zoveel uit wat er staat. Als je maar schrijft. Of krast. Wat is schrijven eigenlijk meer dan krassen?
Ik schreef haar naam. Ik vroeg: weet je wat hier staat?
Zij zei: Letters.
Juist.
ZO simpel. Schrijven zonder betekenis.
Letters maken.
Ik vroeg. Wat zou ik nu schrijven?
Smeerkees! riep ze blij.
Ik lachte, dat is een leuk woord.
In hoofdletters schreef ik het op de achterkant van een belastingenvelop.
Vandaag gaf ik een workshop Writefulness.
Daarbij schreven we op zo'n magnetisch bordje.
Waarop je het woord met een schuifsysteem weer weg kan vegen.
Als je daarop schrijft, wordt schrijven een beetje tekenen.
En dan is schrijven weer kinderlijk eenvoudig.
maandag 4 februari 2013
Tien tinten grijs
Tijdens het schrijfcafe van 2 februari gingen de deelnemers op zoek naar hun persoonlijke tinten grijs.
Zie hieronder mijn eigen resultaat.
Mijn tien tinten grijs:
1. Bihar-grijs:
Het platteland van India, een blik uit het treinraam. Naast de spoorrails zitten, in de dikke ochtendmist, drie oude vrouwen, gewikkeld in grijze doeken, zich te warmen aan een rokerig houtvuurtje.
2. Lava-grijs:
Het regent, Hawaii. Nog voordat de druppels op het hete lava vallen, verdampt de regen. We dwalen door een dikke grijze, hete mist die naar sulfaat ruikt.
3. Oma-grijs
De haren van mijn oma, die mij niet meer herkent, lichten paars op in het tl-licht van het verzorgingstehuis.
4. Vroeg-grijs
'Nanda lijkt wel een bejaarde!' roept de jongen achterin de bus als hij alleen mijn witte haren boven de roodleren stoel van de bus ziet uitsteken.
5. Terschellinggrijs
Het grijs van de lucht gaat over in het grijs van de waddenzee. Geen horizon. Ruimte.
6. Twijfelgrijs
Wat wil ik? Zal ik dit of dat? Maar als ik? Wikken, wegen, overwegen, afwegen. Geen helder wit of duidelijk zwart. Grijs innerlijk gebied.
7. Thuis-op-de-bank-grijs
In mijn lange, warme grijze vest opgekruld in een hoekje van de donkergrijze bank van mijn vriend.
8. Cabalero-grijs
De broeierige flat van mijn oma hangt vol met slierten rook van de cabalero sigaretten die ze aan een stuk door rookt. De donkergrijze glazen asbak zit vol.
9. Sitting in a dock of a bay- grey
Grijs gedraaid muziekje, in mijn tienerkamer, op een witte vloerbedekking die langzaamaan grijs wordt. Waisting time.
10. Groningen-grijs
Het grijze peerd van Ome Loek op het stationsplein in de grijze miezerlucht. Hoge kraag, vaste schouders. Op weg naar school.
Zie hieronder mijn eigen resultaat.
Mijn tien tinten grijs:
1. Bihar-grijs:
Het platteland van India, een blik uit het treinraam. Naast de spoorrails zitten, in de dikke ochtendmist, drie oude vrouwen, gewikkeld in grijze doeken, zich te warmen aan een rokerig houtvuurtje.
2. Lava-grijs:
Het regent, Hawaii. Nog voordat de druppels op het hete lava vallen, verdampt de regen. We dwalen door een dikke grijze, hete mist die naar sulfaat ruikt.
3. Oma-grijs
De haren van mijn oma, die mij niet meer herkent, lichten paars op in het tl-licht van het verzorgingstehuis.
4. Vroeg-grijs
'Nanda lijkt wel een bejaarde!' roept de jongen achterin de bus als hij alleen mijn witte haren boven de roodleren stoel van de bus ziet uitsteken.
5. Terschellinggrijs
Het grijs van de lucht gaat over in het grijs van de waddenzee. Geen horizon. Ruimte.
6. Twijfelgrijs
Wat wil ik? Zal ik dit of dat? Maar als ik? Wikken, wegen, overwegen, afwegen. Geen helder wit of duidelijk zwart. Grijs innerlijk gebied.
7. Thuis-op-de-bank-grijs
In mijn lange, warme grijze vest opgekruld in een hoekje van de donkergrijze bank van mijn vriend.
8. Cabalero-grijs
De broeierige flat van mijn oma hangt vol met slierten rook van de cabalero sigaretten die ze aan een stuk door rookt. De donkergrijze glazen asbak zit vol.
9. Sitting in a dock of a bay- grey
Grijs gedraaid muziekje, in mijn tienerkamer, op een witte vloerbedekking die langzaamaan grijs wordt. Waisting time.
10. Groningen-grijs
Het grijze peerd van Ome Loek op het stationsplein in de grijze miezerlucht. Hoge kraag, vaste schouders. Op weg naar school.
Lady Grey
Dit heb ik geschreven tijdens het 'Grijze Schrijfcafe' van 2 februari in het LHC:
Grijs maakt mij zacht.
Althans, dat zeggen anderen.
Na mijn tiendaagse retraite in India zeiden drie andere deelnemers dat ik er zo mooi uitzag op de dag dat ik grijs droeg.
Ik was er niet per se blij mee. Ik heb grijs altijd een saaie non-kleur gevonden. Ik ben meer van de felle kleuren.
Ik sloeg mijn nieuwe grijze zijden sjaal om en keek in de spiegel. Ik keek niet zozeer naar mezelf. Meer naar die sjaal.
Ik zag in dat glimmende grijs een dame op leeftijd, die zichzelf serieus neemt. Zij wordt niet gezien omdat ze schreeuwt 'kijk hoe fel en opvallend en jong ik ben' - zoals miss Pink dat doet.
Nee, Lady Grey doet juist een stapje achteruit. Maar toch is ze aanwezig. Aanwezig in haar rijpheid. Grijze rijpe stijl.
En dat maakt dus zacht. Die kleur, die zegt: 'Ik ben er wel, maar dat hoef ik niet te bewijzen.'
Toen keek ik naar mijn eigen gezicht. Nam zij iets van die grijze stijl over? Ik zag de kraaienpootjes rondom mijn ogen. Een subtiele glimlach. Mijn ogen hadden een grijze gloed en waren minder fel blauw dan normaal. En tja, misschien kon je dat wel zacht noemen.
Lady Grey deed iets met mij, zonder dat ik het doorhad. Grijs maakt je rijp. En dat vind ik een aangename gedachte. Dat veroudering, vergrijzing niet verhardt 'Ik ken de slagen van de zweep', maar juist kan verzachten. 'Ik ken deze plek. Ik ben hier thuis. Ik weet wie ik ben.'
Ik ga toch maar meer grijs dragen.
Grijs maakt mij zacht.
Althans, dat zeggen anderen.
Na mijn tiendaagse retraite in India zeiden drie andere deelnemers dat ik er zo mooi uitzag op de dag dat ik grijs droeg.
Ik was er niet per se blij mee. Ik heb grijs altijd een saaie non-kleur gevonden. Ik ben meer van de felle kleuren.
Ik sloeg mijn nieuwe grijze zijden sjaal om en keek in de spiegel. Ik keek niet zozeer naar mezelf. Meer naar die sjaal.
Ik zag in dat glimmende grijs een dame op leeftijd, die zichzelf serieus neemt. Zij wordt niet gezien omdat ze schreeuwt 'kijk hoe fel en opvallend en jong ik ben' - zoals miss Pink dat doet.
Nee, Lady Grey doet juist een stapje achteruit. Maar toch is ze aanwezig. Aanwezig in haar rijpheid. Grijze rijpe stijl.
En dat maakt dus zacht. Die kleur, die zegt: 'Ik ben er wel, maar dat hoef ik niet te bewijzen.'
Toen keek ik naar mijn eigen gezicht. Nam zij iets van die grijze stijl over? Ik zag de kraaienpootjes rondom mijn ogen. Een subtiele glimlach. Mijn ogen hadden een grijze gloed en waren minder fel blauw dan normaal. En tja, misschien kon je dat wel zacht noemen.
Lady Grey deed iets met mij, zonder dat ik het doorhad. Grijs maakt je rijp. En dat vind ik een aangename gedachte. Dat veroudering, vergrijzing niet verhardt 'Ik ken de slagen van de zweep', maar juist kan verzachten. 'Ik ken deze plek. Ik ben hier thuis. Ik weet wie ik ben.'
Ik ga toch maar meer grijs dragen.
zaterdag 22 december 2012
Chai en meeuwen
Op 21 december 2012 zit ik aan de oevers van de Ganges om de zon te verwelkomen. Die opkomt zoals ze elke dag opkomt, maar vandaag net even anders dan normaal. Ze staat in een lijn met het centrum van de Melkweg. Het is windstil, het water vlak. De meeuwen, die hier nog niet zo lang leven en waarvan de Indiërs net zo enthousiast worden (‘Look, Siberian birds!’) als wij van de apen op het dak, zweven hoog in de lucht.
De zon komt op uit de mist, perfect rond en knalroze. Ze balanceert, heel symbolisch op het puntje van een radiomast aan de overkant. Ze zendt signalen uit vanuit het centrum van de Melkweg. Ze geeft vandaag een vleugje melk mee. Romige galactische melk, als de buffelmelk van Varanasi, waarvan ze volle vette lassi’s maken op de Lanka Crossing, niet ver van mijn huis.
Gisteren grapten we dat de enorme hoeveelheid chai die we hier drinken, ons beschermt tegen alle uitlaatgassen en crematieassen van deze stad. Dat ze een slijmlaagje vormt in onze keel, slokdarm en luchtwegen zodat al het vuil niet hecht.
Ik verwelkom de melk als nieuwe beschermingslaag, zodat ik het staal, al vroeg om mijn romp gebouwd, kan laten gaan.
Melk als iets dat zacht is, maar toch beschermt. Dat dat tegelijkertijd kan bestaan. Zachtheid en bescherming. Dat is voor mij de nieuwe wereld.
De zon verandert van roze in goud. We drinken chai op de blauw houten roeiboot, uit witte porseleinen kopjes en uit een thermoskan waar in Hindi letters ‘Ganga’ op staat. Melkig gangawater. Water dat oud leven kan weg voeren en nieuw water kan aanvoeren uit de Himalaya. Shiva, mijn Indiase zus, vertelt me dat chai in het Hindi een vrouwelijk woord is.
En in deze nieuwe melkwereld word ik zelf chai. Een 'chai-ini'.
Gemaakt van Nederlandse koeienmelk vermengd met Indiase buffelmelk.
Laatst bedacht ik me dat ik in mijn leven vooral bezig ben om India te delen. Ik deel mijn meditatie-ervaring die ik hier heb opgedaan, mijn schrijfervaringen, de verhalen die ik in kleine steegjes heb gevonden. De warmte die ik hier heb gevonden.
Nu ik in India ben, met mijn Nederlandse vriendinnen in mijn Indiase familie, is dat opeens heel erg duidelijk. Gisteren zaten we op het groene platte dak op een picknickkleed en aten met onze handen van de overheerlijke curry van Mama-ji. Vier Nederlandse zusters en twee Indiase. Indiase ouders. Een nieuwe wereld waarin uitersten samen kunnen komen. Yin, yang. Waarin meeuwen cirkelen boven het heilige water van de Ganges en opeens ook heilig worden. De Indiërs roepen hen tussen hun gebed door aan, alsof ze goden zijn ’Come, come!’. Handelaars verkopen op kleine bootjes meeuwenvoer, die mama-ji enthousiast in de lucht gooit. Dat wat wij als een last ervaren, wordt hier heilig.
Dit India wil ik delen. Mijn elixer is chai. Met dit zoete, stevige en opwekkende drankje in mijn aderen wil ik wakker worden, zacht worden en zoet maken. Chai helpt om te verteren wat te zwaar op de maag ligt. Om met andere ogen naar de wereld te kijken en meeuwen te zien als melkwitte goden.
Nu, heel even, op dit kruispunt van twee snijvlakken - die van ons zonnestelsel en die van de Melkweg- kan deze universele chai stromen. Voel ik me een chai-ini. De zon staat hoog, het wordt warm. Wij pakken de pennen weer op en schrijven verder.
De zon komt op uit de mist, perfect rond en knalroze. Ze balanceert, heel symbolisch op het puntje van een radiomast aan de overkant. Ze zendt signalen uit vanuit het centrum van de Melkweg. Ze geeft vandaag een vleugje melk mee. Romige galactische melk, als de buffelmelk van Varanasi, waarvan ze volle vette lassi’s maken op de Lanka Crossing, niet ver van mijn huis.
Gisteren grapten we dat de enorme hoeveelheid chai die we hier drinken, ons beschermt tegen alle uitlaatgassen en crematieassen van deze stad. Dat ze een slijmlaagje vormt in onze keel, slokdarm en luchtwegen zodat al het vuil niet hecht.
Ik verwelkom de melk als nieuwe beschermingslaag, zodat ik het staal, al vroeg om mijn romp gebouwd, kan laten gaan.
Melk als iets dat zacht is, maar toch beschermt. Dat dat tegelijkertijd kan bestaan. Zachtheid en bescherming. Dat is voor mij de nieuwe wereld.
De zon verandert van roze in goud. We drinken chai op de blauw houten roeiboot, uit witte porseleinen kopjes en uit een thermoskan waar in Hindi letters ‘Ganga’ op staat. Melkig gangawater. Water dat oud leven kan weg voeren en nieuw water kan aanvoeren uit de Himalaya. Shiva, mijn Indiase zus, vertelt me dat chai in het Hindi een vrouwelijk woord is.
En in deze nieuwe melkwereld word ik zelf chai. Een 'chai-ini'.
Gemaakt van Nederlandse koeienmelk vermengd met Indiase buffelmelk.
Laatst bedacht ik me dat ik in mijn leven vooral bezig ben om India te delen. Ik deel mijn meditatie-ervaring die ik hier heb opgedaan, mijn schrijfervaringen, de verhalen die ik in kleine steegjes heb gevonden. De warmte die ik hier heb gevonden.
Nu ik in India ben, met mijn Nederlandse vriendinnen in mijn Indiase familie, is dat opeens heel erg duidelijk. Gisteren zaten we op het groene platte dak op een picknickkleed en aten met onze handen van de overheerlijke curry van Mama-ji. Vier Nederlandse zusters en twee Indiase. Indiase ouders. Een nieuwe wereld waarin uitersten samen kunnen komen. Yin, yang. Waarin meeuwen cirkelen boven het heilige water van de Ganges en opeens ook heilig worden. De Indiërs roepen hen tussen hun gebed door aan, alsof ze goden zijn ’Come, come!’. Handelaars verkopen op kleine bootjes meeuwenvoer, die mama-ji enthousiast in de lucht gooit. Dat wat wij als een last ervaren, wordt hier heilig.
Dit India wil ik delen. Mijn elixer is chai. Met dit zoete, stevige en opwekkende drankje in mijn aderen wil ik wakker worden, zacht worden en zoet maken. Chai helpt om te verteren wat te zwaar op de maag ligt. Om met andere ogen naar de wereld te kijken en meeuwen te zien als melkwitte goden.
Nu, heel even, op dit kruispunt van twee snijvlakken - die van ons zonnestelsel en die van de Melkweg- kan deze universele chai stromen. Voel ik me een chai-ini. De zon staat hoog, het wordt warm. Wij pakken de pennen weer op en schrijven verder.
donderdag 6 december 2012
India als tweede huid
Ik ben aan het ontvellen
Mijn droge winterhuid valt er af.
Tijdens het reizen van Nederland naar India zag ik in het confronterende tl licht van de vliegveldtoiletten hoe droog mijn huid is.
Ik had een uitgedroogde huid van de droge winterlucht, de te droge verwarmingslucht. De droge vliegtuiglucht maakte het er niet beter op. In Parijs liep ik tussen mijn verbindende vluchten een apotheek binnen om vochtregulerende creme te kopen. Maar wat ik eigenlijk nodig had was India.
Indiase tropenlucht heb ik nodig.
Tropisch water om mijn Nederlandse dijken door te breken.
Om mijn drooggelegde poldergronden te irrigeren.
Huilen is vaak de eerste stap van mijn irrigatieproces. Een paar afscheids- en eenzame aankomsttranen om mijn grond te bewateren.
Ik ontvel. Schilfertje voor schilfertje vallen alle plannen, mijn lange werkdagen achter de computer, de extreme gefocustheid van me af.
Ik val opnieuw binnen mijn eigen huid. Een vochtige huid. Een Indiase huid. Ik was vergeten hoe goed die me past. Maar als ik op mijn eerste dag India vier uur in de trein zit, tussen schreeuwende mannen, huilende vrouwen, starende kinderen, voorbij razende rijstvelden en scharrelende varkens is het net alsof ik nooit ben weg geweest. India past me als een tweede huid. Alle Nederlandse angst ‘van durf ik dat wel meteen op de eerste dag?’ valt van me af.
De hele reis heb ik niet geschreven. Niet gelezen. Maar gewoon gezeten. Gekeken. Gedommeld. Gezeten in een open gewaarzijn, dat waar de Indiers zo goed in zijn. In mijn Nederlandse huid leef ik bij de gratie van focus. Ik focus me op woorden. Op mijn telefoon. Op mijn agenda. Nu liet ik met mijn winterhuid mijn focus gaan.
Mijn huid viel ruimer. Niet zo strak om de schouders, rondom de ogen. De eerste droogte was er uit.
Een huid waarin ik even niets kan doen. Een huid die niet hoeft te beschermen. Te bedijken. Maar die door kan laten. Terwijl ik wel geworteld ben, omhuid ben in mezelf. Thuis in een doorlaatbare huid.
Zo doorlaatbaar dat ik geirrigeerd kan worden door India. Dat ik mijn hart kan laten bewateren door de lachende vrouw naast me die een chai met me deelt. Door de saddhu’s die slapen op het station waar vroeger Krishna liep. Door de man die opspringt en de starende jongens rondom mij wegjaagt. Door mijn Indiase vriendin die ik na jaren weer zie, maar waarmee ik klets alsof we elkaar elke dag spreken.
Zelfs bewaterd door mijn yogamat die bij aankomst opeens mysterieus verdwenen is. Het is oke. Ik koop wel een nieuwe. Ik zit ruim in mijn rekbare yogahuid.
En in deze huid, merk ik nu, staat de lyrische dichteres weer op. Hier heeft zij op gewacht. Dat de droge grond, waarop de journalist, de ondernemer en de docent zo goed gedijen, onder water loopt. Zo dat zij kan drijven, spiegelen, dromen en dichten.
Welkom terug in mijn ruime huid. Welkom in mijn lyriek.
Mijn droge winterhuid valt er af.
Tijdens het reizen van Nederland naar India zag ik in het confronterende tl licht van de vliegveldtoiletten hoe droog mijn huid is.
Ik had een uitgedroogde huid van de droge winterlucht, de te droge verwarmingslucht. De droge vliegtuiglucht maakte het er niet beter op. In Parijs liep ik tussen mijn verbindende vluchten een apotheek binnen om vochtregulerende creme te kopen. Maar wat ik eigenlijk nodig had was India.
Indiase tropenlucht heb ik nodig.
Tropisch water om mijn Nederlandse dijken door te breken.
Om mijn drooggelegde poldergronden te irrigeren.
Huilen is vaak de eerste stap van mijn irrigatieproces. Een paar afscheids- en eenzame aankomsttranen om mijn grond te bewateren.
Ik ontvel. Schilfertje voor schilfertje vallen alle plannen, mijn lange werkdagen achter de computer, de extreme gefocustheid van me af.
Ik val opnieuw binnen mijn eigen huid. Een vochtige huid. Een Indiase huid. Ik was vergeten hoe goed die me past. Maar als ik op mijn eerste dag India vier uur in de trein zit, tussen schreeuwende mannen, huilende vrouwen, starende kinderen, voorbij razende rijstvelden en scharrelende varkens is het net alsof ik nooit ben weg geweest. India past me als een tweede huid. Alle Nederlandse angst ‘van durf ik dat wel meteen op de eerste dag?’ valt van me af.
De hele reis heb ik niet geschreven. Niet gelezen. Maar gewoon gezeten. Gekeken. Gedommeld. Gezeten in een open gewaarzijn, dat waar de Indiers zo goed in zijn. In mijn Nederlandse huid leef ik bij de gratie van focus. Ik focus me op woorden. Op mijn telefoon. Op mijn agenda. Nu liet ik met mijn winterhuid mijn focus gaan.
Mijn huid viel ruimer. Niet zo strak om de schouders, rondom de ogen. De eerste droogte was er uit.
Een huid waarin ik even niets kan doen. Een huid die niet hoeft te beschermen. Te bedijken. Maar die door kan laten. Terwijl ik wel geworteld ben, omhuid ben in mezelf. Thuis in een doorlaatbare huid.
Zo doorlaatbaar dat ik geirrigeerd kan worden door India. Dat ik mijn hart kan laten bewateren door de lachende vrouw naast me die een chai met me deelt. Door de saddhu’s die slapen op het station waar vroeger Krishna liep. Door de man die opspringt en de starende jongens rondom mij wegjaagt. Door mijn Indiase vriendin die ik na jaren weer zie, maar waarmee ik klets alsof we elkaar elke dag spreken.
Zelfs bewaterd door mijn yogamat die bij aankomst opeens mysterieus verdwenen is. Het is oke. Ik koop wel een nieuwe. Ik zit ruim in mijn rekbare yogahuid.
En in deze huid, merk ik nu, staat de lyrische dichteres weer op. Hier heeft zij op gewacht. Dat de droge grond, waarop de journalist, de ondernemer en de docent zo goed gedijen, onder water loopt. Zo dat zij kan drijven, spiegelen, dromen en dichten.
Welkom terug in mijn ruime huid. Welkom in mijn lyriek.
Abonneren op:
Posts (Atom)