Deze tekst heb ik geschreven als introductie op de meditatieve schrijfweek in Italië.
Schrijven om te verbinden
De afgelopen tijd ben ik in de wereld van de
hersenen gedoken. Of eigenlijk; de hersenen en de filosofie. Ik las het boek
Hersenbeest van Marjan Slob. Hierin plaats Marjan Slob de nieuwste
hersenonderzoeken in een filosofisch daglicht.
Al lezende kwam ik op allerlei nieuwe gedachten
over wat meditatief schrijven eigenlijk is en kan zijn. En het kernwoord
daarbij is: netwerken. Wij zijn een netwerk. Een netwerk maakt verbindingen en
meditatief schrijven zou je ook verbindend schrijven kunnen noemen.
Hoofd in netwerken en gebieden
Je kan de hersenen op
twee verschillende manieren bekijken, schrijft Marjan Slob in haar boek
Hersenbeest. Je kan het zien als een netwerk, en als een verzameling gebieden.
Het model van de gebieden
maakt van de hersenen een soort globe, schrijft ze, onderverdeeld in
functionele continenten. Het brein wordt in gebiedjes onderverdeeld. En elk
gebied heeft een andere functie. Je hebt de linker en de rechterhersenhelft. De
hyppocampus, die zorgt dat we nieuwe herinneringen kunnen aanmaken en de
Prefrontale cortex die ons helpt plannen.
Maar je kan de hersenen
ook als een netwerk zien. Je kijkt dan niet naar de aparte gebieden, maar je
focust op de manier waarop zij verbinding maken. Op de verschillende circuits
die actief zijn in het hersengebied. Het lymbisch systeem is een voorbeeld van
dat netwerk, het systeem bestaat uit verschillende gebieden dat voornamelijk
emoties verwerkt.
Bij het netwerk-denken
kijk je niet naar de steden en provincies in ons hoofd, maar naar de wegen die
hen verbinden. In feite zijn deze netwerken conceptueel gezien zo ongeveer de
tegenpool van gebieden. Waar een gebied het per definitie moet hebben van zijn
begrenzing en lokalisering, kenmerkt een circuit zich door verbondenheid en
beweeglijkheid, schrijft Marjan.
Het een hoeft het ander
niet uit te sluiten. Ons brein is en een verzameling gebieden, en een netwerk.
We verbinden terwijl we schrijven
Als ik het over
meditatief schrijven had, dacht ik vaak in een rechter- en linkerhersenhelft.
En dat was en is een behulpzaam beeld. Maar een bevriende hersenwetenschapper
zei laatst al tegen mij dat denken in twee hersenhelften ‘uit’ is, achterhaald.
Marjan Slob verheldert
dat, door te zeggen dat je op twee manieren naar het brein kan kijken. Zo kan je ook naar het schrijfproces kijken.
Je kan zeggen: we kunnen schrijven vanuit de meer associatieve
rechterhersenhelft en je kan schrijven vanuit de logische linkerhersenhelft.
Maar je kan dus ook
zeggen: ik schrijf vanuit een netwerk. En dat voelt kloppend: want de kerntaak
van een netwerk is verbinden. En dat is precies wat er gebeurt als ik schrijf: ik
maak verbindingen die ik normaal niet kan maken.
Al schrijvende verbind je
een herinnering, die je bijna alweer vergeten was, met het uitzicht dat je hier
hebt. Je verbindt een bepaalde muzieksoort met je hart. Je verbindt de ene
persoon met de andere, omdat je al schrijvende ontdekt dat ze hetzelfde met je
doen, terwijl die twee eigenlijk niet op elkaar lijken en elkaar ook niet
kennen. Je begint te schrijven over coca cola en je eindigt bij je eerste hond.
Dat is het wonderlijke van schrijven.
Ik ben geen
hersenwetenschapper. Maar ik weet wel dat hersenen nieuwe verbindingen kunnen
maken, dat zo’n netwerk, in tegenstelling tot een gebied, dynamisch is. Zo
kunnen al schrijvende dingen opeens op hun plek vallen. Dat voelt alsof er een
nieuwe verbinding is gemaakt, en ik daarmee een gebied betreed, dat ik nog niet
eerder had betreden.
Ik geloof dat de pen als
een geleider werkt. De pen focust je aandacht. Je kan een bepaalde
gedachtestroom als het ware een tijdje blijven volgen. Je drijft op een kano
mee. Je raakt niet zo snel afgeleid als wanneer je denkt. En als je praat,
probeer je er toch al snel een logisch verhaal van te maken.
Maar als je schrijft, kan je afstemmen op zo’n stroompje uit je netwerk. Je maakt een reis langs verschillende onverwachte gebieden. Tegelijkertijd leg je het vast op papier. Je ziet als het ware een onzichtbare verbinding materialiseren.
Maar als je schrijft, kan je afstemmen op zo’n stroompje uit je netwerk. Je maakt een reis langs verschillende onverwachte gebieden. Tegelijkertijd leg je het vast op papier. Je ziet als het ware een onzichtbare verbinding materialiseren.
De kunst is dan wel om
mee te durven stromen. Om de gang van je pen te vertrouwen. Dan helpt het om in
een keer door te schrijven. Om niet te stoppen en te sturen. Maar om mee te
surfen in dit netwerk, af en toe in een bepaald gebied te blijven hangen, en
dan een verbinding te maken met een volgende.
Er zijn meer verbindingen
in de hersenen dan dat er sterren in ons sterrenstelsel zijn, schrijft Marjan.
Dus er zijn oneindig veel manieren om verbindingen te maken en te volgen. Hoe
al deze verbindingen werken is nog een groot mysterie. Sommige verbindingen
zijn tijdelijk, andere zijn meer ingesleten patronen. Hoe en op welke manieren
alle gebieden in onze hersenen worden verbonden, is dan ook nog lang niet in
kaart gebracht.
Ons lichaam ook gebieden en netwerken
Je kan ook op deze twee
manieren naar het lichaam kan kijken. Je kan het lichaam als een verzameling
gebieden zien. Hoofd, hart, buik en tenen. Maar je kan je ook richten op het netwerk. Dan zie je weer hele
andere dingen. Dan zie je de darm-hersen-as bijvoorbeeld. De zenuw via welke de
darmen en hersenen met elkaar
communiceren. Je ziet de ruggengraat, die veelbaanssnelweg van zenuwen.
Of zoals Marjan het zegt:
hersenen zijn niet beperkt tot ons hoofd. Ze schrijft: ‘De zenuwkluwen die zo
mooi opkrult onder onze schedel, loopt zonder duidelijke overgang door in onze
ruggenmerg en vertakt zich van daaruit tot diep onder de navel, tot in het
puntje van onze tenen, tot in onze vingertoppen. Al die zenuwen zijn gericht op
informatie, die heen en weer flitst tussen hoofd, buik, vingers, tenen. Als je
dat tot je door laat dringen, waarom zou je dan zeggen dat je hersenen in je
hoofd zitten. Je zou ook kunnen stellen dat je hersenen in je lijf zitten. We
voelen en denken met ons zenuwstelsel, en in ons hoofd is dat stelsel extra dik
en dominant. Dat is alles.”
En als we denken en
voelen met ons zenuwstelsel, schrijven we ook met ons zenuwstelsel. We
schrijven met ons hele lijf.
Meditatief schrijven doen
we het met hele lijf. Met de specifieke wijsheid van alle organen. Maar vooral:
met het netwerk dat al die organen verbindt. Met ons levende, dynamische
organisme.
Taal kan voor vervreemding van ons organisme
zorgen
Wij zijn een levend,
natuurlijk organisme. Maar taal
verwijdert ons vaak van dat gevoel, zegt Marjan, daarom voelen we ons vaak
vreemd in deze wereld en in ons lijf. Alsof we geen deel zijn van de natuur,
omdat we daarover na kunnen denken, woorden vervreemden ons van het natuurlijk
organisme dat we zijn.
Tijdens stilteretraites kan
ik soms ook beter voelen wie ik ben. Ik ben niet alleen een denkend, woorden
producerend wezen. Ik ben geen apart mensengebiedje. Ik ben deel van een veel
groter netwerk. Ik voel me verbonden met bomen, wolken, water, stilte. Dat is
het mooie van een netwerk- een netwerk is altijd groter dan een afgezonderd gebied.
Je hangt ergens mee samen.
Maar het aparte is, dat
ik datzelfde kan ervaren als ik schrijf. Ook al gebruik ik dan woorden. Als we
meditatief schrijven, verhouden we ons namelijk anders tot taal dan wanneer we
praten, of wanneer we een rapport schrijven.
Ik geloof dat we als we
onze ervaringen op een creatieve manier verwoorden, dus niet zozeer in logica,
of in het direct benoemen van emoties, maar meer in beelden, in beeldspraken,
in fantasie, in associatie, dat we dan een ander niveau van onszelf raken.
Het gebruik van een ander soort taal
Dat we niet schrijven; ik
ben verdrietig en ik ben altijd een verdrietig persoon geweest. Maar dat we schrijven; vandaag ben ik blauw
van binnen, een naar binnen gekeerd blauw, als het keukenkastje van mijn oma
vroeger, oud blauw.
Dat woord ‘verdriet’ zorgt in mijn ogen namelijk voor de
vervreemding. Zo’n woord is te beperkt, te abstract onze ongelooflijk complexe,
kleurrijke binnenwereld. Niemand weet wat verdriet echt is. We denken dat we
hetzelfde bedoelen als we zeggen ‘verdriet’, maar ieder heeft daar een eigen
unieke ervaring bij, die niemand anders kan zien of voelen. Bedoelen we wel
hetzelfde als we dat samenvattende woord ‘verdriet’ noemen?
Ik zie bij Kamal, mijn
dochtertje, dat zij zoekt naar woorden voor haar emoties. Maar haar woordenschat
is nog niet erg groot. Als ze iets niet mag wat ze wel graag wil, dan slaat ze
haar armen over elkaar en zegt ze: ‘Nou, ik ben moe.’ En dan kijkt ze heel boos.
Of als er iets is, ik
weet soms niet wat, ze mist bijvoorbeeld iemand, dan kan ze zomaar zeggen: ‘Ik
ben ziek.’ En dan kijkt ze heel verdrietig.
Kamal weet dat ziek en
moe niet zo leuk zijn, dus gebruikt ze dat nu voor haar staat van zijn. Later
als haar woordenschat gegroeid is, noemt ze het verdriet, of woede, of gemis.
Maar dat blijven
natuurlijk allemaal abstracties. Want
hoe weten we of dat woord echt bij ons gevoel past? Bij meditatief schrijven
gaan we weer terug naar dat kind dat nog geen concepten en woorden heeft voor
al die gevoelens. En proberen we ze niet in 1 woord te vangen. Niet dat er iets
mis is met die woorden trouwens, ze zijn nodig voor de communicatie met anderen
en helpen ook om onszelf beter te begrijpen en verwoorden. Maar ze scheppen ook
een bepaalde afstand met wat er daadwerkelijk gevoeld of gedacht wordt, ze
abstraheren.
We gaan terug naar de
daadwerkelijke ervaring in meditatie. Welke gedachten zijn er nu in mijn hoofd?
Hoe klopt mijn hart? Hoe voelt mijn buik? We nemen waar en springen niet meteen
naar een woord als ‘verdriet’. We zoeken naar andere taal om de staat in ons
netwerk te beschrijven. We kunnen ons hoofd als een snelweg beschrijven, of als een kronkelweg. Ons hart
als een put of een piano. Onze buik als een kookpot of een drooggevallen
zandplaat. We gebruiken beelden buiten ons. Iedereen weet wat een snelweg is.
Of hoe een drooggevallen zandplaat ruikt. Nu krijgt zowel de schrijver als de
lezer een plaatje bij dat verdriet, een geur, een gevoel. Het wordt
tastbaarder, levendiger.
Vroeger noemde ik dit dus
taalgebruik uit de rechterhersenhelft. Het is associatief en beeldend. Meer
gericht op de ervaring in het hier en nu, en niet zozeer op het geconstrueerde,
logische beeld van onszelf.
Maar je kan het dus ook
zien als woorden die uit een netwerk. Uit een netwerk van hersenen door ons
hele lijf. Een paar woorden uit je hart, een zin uit je buik, een beeld uit je
tenen. Zo schrijf je je ervaring compleet. En misschien haal je ook wel
informatie uit een netwerk dat groter is dan jouw lichaam, dat contact heeft
met de wereld om je heen, met het hele universum.